Tekst publicatie tot nu toe

De volgende tekst is degene die gebruikt zal worden in de publicatie horende bij het event. Deze dient nog verder aangevuld te worden met getuigenissen maar dit is bij de opmaak samen met de afbeeldingen van de gedeporteerden.

Deze tekst is ook de leidraad voor de tekst van het hoorspel.

intro over event/herdenking

..

functie kazerne dossin

Vanuit de 18de-eeuwse Dossinkazerne werden tussen 1942 en 1944 25.484 Joden en 352 zigeuners weggevoerd. Amper 5% keerde levend uit Auschwitz- Birkenau terug. Kazerne Dossin is een intense plaats van herinnering, een unieke ‘lieu de mémoire’. Het museum gaat in op de vervolging van Joden en zigeuners in België. Tot midden 1942 kon de bezetter overal in België rekenen op de vaak welwillende medewerking van de overheden. Hoe was dat mogelijk? Waarom ook die vervolging? Wat betekende ze voor de slachtoffers, en hoe reageerden zij? Was er dan geen verzet? Dit zijn kernvragen in dit museum.

Kazerne Dossin heeft het niet enkel over de ‘Belgische casus’ maar is ook een museum over massageweld. Vanuit de Holocaust gaat Kazerne Dossin op zoek naar de tijdloze mechanismen van groepsdruk en collectief geweld die in sommige omstandigheden kunnen uitlopen op massamoord en genocide. Deze vraagstelling raakt de kern van de moderne mensenrechten, met hun nadruk op vrijheid en non-discriminatie. Vanuit het gedrag van daders en meelopers wordt de bezoeker alert gemaakt voor collectieve geweldmechanismen midden onder ons en voor de mogelijkheid om ‘neen’ te zeggen. Zulke benadering vraagt om een bijzondere aanpak. Daarom krijgt de bezoeker bij de aanvang een introfilm te zien waarin het museum en zijn indringende vraagstelling worden voorgesteld.

soort transport

Transport XX was een zeer speciaal transport. Op de deportatielijst stonden enkel joden maar geen enkele met de Belgische nationaliteit. Meeste van de gedeporteerden hadden een Pools origine maar wel met verschillend verhaal: vreemdelinge, vaderlandsloze, nieuwe immigranten en vluchtelingen van alle leeftijden.

Het merendeel van de weggevoerden was arm, laaggeschoold en behoeftig. Het waren veelal joden zonder beroep, marktkramers, handarbeiders en huisvrouwen. Ambachtelijke beroepen waren ook sterk vertegenwoordigd. Het aantal scholieren (86) lag hoog wegens het grote aantal kinderen.Vaak bestonden de weggevoerde ook uit drie generaties: grootouders, ouders en kinderen. Soms ontbrak de grootvader of vader omdat deze al met een eender transport was afgevoerd.

Op de vorige transporten waren verschillende keren onrustigheden geweest en tal van ontspanningspogingen. Daarom werden voor dit tranport extra maatregelen getroffen. Zo waren de wagons geen derde klas rijtuigen maar beestenwagons zonder een raam waardoor men kon ontsnappen. Ook tijdens het transport waren er extra zaken voorzien.Zo werden de wagons werden vergrendeld met prikkeldraad en de Duitse escorte bewaakte de trein zowel vooraan als achteraan de trein.

Gedeporteerden die bij een vorig transport erin waren geslaagd te ontsnappen en opnieuw waren opgepakt, kwamen op de zogenaamde Sonderlist terecht, die voorafging aan de eigenlijke deportatielijst. Op deze lijst stonden de namen van mensen die eerder ontspant waren maar opnieuw opgepakt waren. De wagon van die gevangene bevonden zich vlak achter die van de bewakers zodat ze extra in het oog werden gehouden.

1 van de mensen op de Sonderlist getuigd Samuel Perl.

Samuel Perl getuigde na de oorlog: ‚Mijn tweede ontsnapping was die uit het XXste Transport. Het was 19 april 1943, de dag na de joodse Paasavond. Deze keer werden wij in goederenwagons gestopt. Op de daken werden machinegeweren bevestigd. Ik stond met de groep ‚geflitsten’ onder Sonderbewachung. Onze wagon werd aangevuld met gewone Häftlinge, vrouwen, zuiglingen en grijsaards. Nog in de kazerne werden wij door het joodse personeel gewaarschuwd dat wij ditmaal speciaal bewaakt zouden worden. Zonder enige kans op ontsnapping.’

Maandag 19 april 1943 was een grijze dag, het regende pijpenstelen. Wachtrijen van tweehonderd gedeporteerden werden gevormd. De locomotief met een veertigtal beestenwagons stond opgesteld langs het kanaal van de Dijle, vlak bij de Dossinkazerne. De trein reed wagon per wagon vooruit naargelang de gedeporteerden per groep van vijftig volgens hun transportnummer opstapten.

Het instappen duurde tot in de late namiddag. Stipt om 22 uur en bij vollemaan vertrok Transport XX uit de Dossinkazerne. De trein D.A. 801.246 vervoerde 1.631 gevangenen. Het XXste Transport was een groot transport, maar het XIste Transport met 1.741 gedeporteerden was het grootste jodentransport.

Reden briefjes

Vrijwel meteen nadat de trein was vertrokken gooiden de gedeporteerden briefjes naar buiten. Het waren kleine emotionele boodschappen waarvan de gedeporteerden hoopten dat iemand ze aan hun vrienden en familie zou bezorgen.

  • verhaal Felix Lipzitsky

verzet binnen en buiten Transport XX

Intern: verzetsmensen

In de Dossinkazerne waren vooral verzetsmensen bezig met concrete plannen te maken om uit de trein te ontsnappen. Enkele dagen voor 19 april kregen de gevangenen van de Dossinkazerne het bericht dat hun trein zou worden aangevallen door het verzet. Dat stond op een klein briefje dat mee binnengesmokkeld was in een van de pakketjes die de geïnterneerden ter aanvulling van hun karige rantsoen mochten ontvangen. De informatie werd verspreid maar er werd niet veel geloof aan gehecht; voor de meesten was het slechts een van de ontelbare geruchten.

Belangrijk om een ontsnapping mogelijk te maken, was dat leden van eenzelfde verzetsgroep samen in dezelfde wagon zaten. De joodse bediende Eva Festag manipuleerde daartoe de deportatielijsten. Het was die groep verzetsstrijders die het transport de bijnaam ‚transport van de springers’ meegaf.

Getuigenis!!!!!!!!

De beestenwagons die gebruikt werden voor Transport XX werden door mede gevangenen voorbereid. Deze konden in het stro vervolgens verschillende wapens verstoppen en dan zeker in de wagons waar er verzetsmensen in aanwezig waren maar ook in de andere wagons probeerden ze verschillende goederen en wapens te verstoppen. Door deze hulp van binnen uit zijn verschillende mensen zoals Regina Korchmal kunnen ontsnappen.

Opmerkelijk was dat de Gestapo slechts vlak voor het vertrek wist dat er verschillende verzetsmensen aanwezig waren op dit transport. Normaal werden leden van het joodse verzet, communisten en gewapende partizanen apart in Breendonk gevangengehouden. Er zouden negentien verzetsmensen op Transport XX gezeten hebben.

Extern: planning van de bevreidingsactie

De actie tegen Transport XX werd oorspronkelijk beraamd door Maurits Bolle, Roger Van Praag en Ghert Jospa van het Jood Verdedigingscomité. Met hun drieën werkten ze het gedurfde plan uit om de joden te bevrijden uit Transport XX. De begeleidende Duitse escorte op het transport zou zo veel mogelijk ontzien worden. Maistriau was daarom later kwaad op Youra Livschits omdat die zich tegen de afspraak in had bewapend.

De bedoeling was de trein te laten stoppen om dan van de verwarring gebruik te maken om de deuren van de wagons te openen, de gevangenen aan te sporen op de vlucht te slaan en hun geld te geven om terug te keren naar hun onderduikadres.

Het Joods Verdedigingscomité voerde het plan uiteindelijk niet uit omdat het niet over voldoende mensen, middelen en ervaring beschikte om een dergelijke gewaagde actie tot een goed einde te brengen. Daarop nam Jospa contact op met de leider van de gewapende partizanen en Groep G(een verzetsorganisatie gespecialiseerd in sabotage) maar ook deze vonden de actie te gewaagd. Bij Groep G had hij contact met Youra Livischitz die meteen gefascineerd raakte dor de eenvoud van de bevrijdingsplan maar deze kon zijn vrienden en Groep G niet overtuigen.

Livschitz was niet van het plan af te brengen en bewerkte samen met Robert Leclerq het plan tot iet haalbaars. Uiteindelijk vond hij de nodige steun bij zijn twee schoolkameraden Robert Maistriau en Jean Franklemon. De gevaarlijke actie ging uitgevoerd worden door drie onervaren en slecht voorbereide jeugdvrienden van het Atheneum in Ukkel: de jonge onstuimige arts Youra Livischitz, de avontuurlijke toneelspeler Jean Franklemon en de dire jaar jongeren maar behoedzame Robert Maistriau.

Maistriau herrinerde zich: „Robert Leclerq zei me: „Luister vermits je beschikbaar bent, als je wil, ga er dan voor.” Ik aarzelde niet. Ik was jonger dan Livischitz en ik voelde heel veel respect voor hem sinds ik hem kende van het Atheneum van Ukkel. Ik moet zeggen dat ikzelf en de kameraden hem graag mochten. Ik denk dat je tweeëntwintig haar oud moet zijn om zulke actie je wagen of wel moet je beschikken over en sterk geloof zoals Livschitz dat uitstraalde.”

verhaal vooraf+ verhaal machinist

De drie schoolvrienden Livischitz, Franklemon en Maistriau kwamen op de avond van 19 april 1943 rond half tien bijeen op het Meiserplein in Schaarbeek. Maistriau had het materiaal dat zijn vriend had gevraagd bij zich in zijn fietstas. Het waren vier tangen en een lamp van het Duitse merk Freuerhand. Hij bevestigde rood zijdepapier om een stormlamp en maakte er zo een rode signaallamp van. Vervolgens fietsen de drie richting Haacht. Toen ze de bosweg parallel aan het spoor tussen Haacht en Boortmeerbeek bereikten was het bijnz 22 uur. Hun fietsen verborgen ze in de struiken en ze spraken af elkaar na de actie daar opnieuw te treffen. Livschitz deelde de bundeltjes van 50 BEF-biljetten uit aan de twee vrienden.

Youra Livzschitz vatte post op de plaats waar hij dacht dat de locomotief tot stilstand zou komen. Ondertussen plaatste Robert de met rood zijdepapier overtrokken stormlamp aan het einde van de bocht tussen de sporen. Volgens het treinreglement diende iedere trein immers te stoppen voor het rood signaal. Youra zat bij de rode stormlamp, Robert had zich in het midden opgesteld en Jean stond waar de achterste wagons zouden moeten stoppen.

Om 22 uur vertrok het XXste Transport uit Mechelen. Korte tijd daarna naderde de trein de plaats waar de drie jongemannen hun hinderlaag hadden gelegd. Machinist Buvens zag de rode stormlamp pas op het laatste ogenblink.

Aan zijn dochter deed de machinist later het verhaal: „Plots zag ik een rood licht in de sporen staan. Ik kon heel goed zien dat het geen licht van de spoorweg was maar ik ben toch gestopt. Zodra ik stilstond begon men vanuit het bos te schieten. Toen begreep ik waarom dat rode licht daar stond. Ik zei tegen mijn stoker: „Kom jongen wij gaan tussen de kolen liggen. Daar is een dikke plaat, daar zijn we het veiligst.” Maar het duurde niet lang of de Duitse officier en twee soldaten kwamen mij roepen. Ik moest bij hen komen langs de kant van het veld, beschermd door de locomotief. De officier moest weten waarom ik gestopt was. Ik zei: „Als er een rood licht staat, moet ik stoppen.” „Wat betekend dat licht?” vroeg hij. Ik zei dat ik het niet wist. Na enige tijd hield het schieten op. Toen moest ik voorop langs de sporen gaan, naar het licht toe. De twee soldaten achter mij met hun geweest op mij gericht en daarachter de luitenant. Wij waren nog niet aan het licht gekomen toen het schieten herbegon. Vanuit de laatste wagon schoten de Duitse soldaten nu ook terug. Na een tijdje kregen de twee soldaten het bevel om het licht kapot te schieten. Ik heb nog in mijn eigen moeten lachen, want het had nogal wat in eer ze het konden raken. Dan zei de officier: „Kom kijken en als ingestapt ben, rij dan verder.” Toen ik weer op de locomotief kwam, lag de stoker nog altijd tussen de kolen. Ik heb de trein terug in gang gezet zodat we stapvoets reden en ben weer bij de stoker gaan liggen. Eens de plaats waar volgens mij het licht stond voorbij, heb ik de locomotief weer in hoge snelheid gezet en de stoker aangemaand mo goed te stoken. Ik was opgelucht dat het voor ons zo afgelopen was. Natuurlijk, voor de joden was het wat anders.

De agenten van de Schutzpolizei hadden zich verdeeld over twee treinwagons: een wagon vlak achter de locomotief en een andere helemaal aan het einde van de trein. Daar hadden de aanvallers niet op gerekend. Vooral de bewakers vooraan stuurden de planning van Livschitz danig in de war. Er werd meteen terug geschoten. Ook stapten er twee bewakers uit waardoor hij op de vlucht moest slagen. Jean Franklemon ging naar de laatste wagon lopen en proberen de prikkeldraad over te knippen. Maar nog voor Franklemon de wagon kon openen, moest ook hij zijn actie staken aangezien een bewaker uit de laatste wagon zijn vuurwapen op hem had gericht.

Robert Maistriau vertelde na de oorlog: „Wij liggen in het struikgewas. Bonkende harten. Geknars van remmen. Het was onwezenlijk. We keken elkaar aan. Opeens dat besef. Hij is gestopt. Hij is gestopt! Daar stond die trein, in het donker. Seconden, minuten – ik weet het niet meer – zijn verstreken. Er gebeurde niks. Geen geluid, niks. Ik zat in die berm. Ik dacht: dit wordt mijn dood. Ik ben overeind gekropen en heb mijn nijptang bovengehaald. Ik heb geaarzeld. Te lang, misschien. Maar ik heb mijn zaklamp genomen en ben naar de wagon gelopen.

de ontsnapping

Maistriau liep naar de zeventiende wagon waarin de gevangenen met de nummers 736 tot 788 zaten opgesloten. Hij knipte met een ijzertang de prikkeldraad door die rond de grendel van de schuifdeur zat en slaagde hij erin de wagondeur open te schuiven. Met zijn zaklamp scheen hij naar binnen in de wagon. Vervolgens riep Maistriau naar de gedeporteerden: „Fliehen Sie, fliehen Sie.’ Het was een zinnetje dat Livschitz hem had geleerd omdat hij geloofde dat veel gevangenen veeleer Duits dan Frans zouden verstaan.

datavisualisatie van cijfers uit boek

1631 vertrokken

236 ontsnapt

120 niet meer gearresteerd

90 opnieuw gearresteerd

26 neergeschoten

1395 toegekomen

874 onmiddellijk vergast

521 geselecteerd voor werk

151 overleefd

237 kinderen: 127 meisjes, 110 jongens

261 ouder dan zestig jaar

Sonderlist: 19 namen; 18 mannen en 1 vrouw

tabel beroepen

tabel origine

Plaats een reactie